- Gegevens
- By Interstruif zelf
- Categorie: Levensverhalen
- Hits: 596
Gelukzalige oom, zo werd hij genoemd door Lilian Pijnenburg, onze te vroeg gestorven nicht. Dat karakteriseert onze ome André zeker wel.... Echter in het nu volgende levensverhaal merken we ook wel iets van de moeilijkere momenten die hij zeker ook meemaakte om zijn plaats in de wereld te vinden.
André werd geboren als 9e kind van Theeuw en Jana Roelands-Meeusen en na hem volgde nog een laatste broertje. André en Antoon hadden als jongsten een heel speciale plaats in het gezin. Bij André was er sprake van een lichte verstandelijke beperking. Het was tekenend dat Theeuw ooit zei bij de geboorte van een van de kleinkinderen: "ge moogt blij zijn, het is ne goeie".
Toen André 3 was brak de oorlog uit en werd het leven op Boshoven moeilijker. De grootste moeilijkheden kwamen bij de gevechten rond de bevrijding toen Boshoven in de frontlijn lag gedurende enkele weken. Net na de bevrijding gebeurde juist op André zijn verjaardag in 1944 een drama in de Familie Roelands, zijn oudste broer Jos reed met paard en wagen op een landmijn en verongelukte dodelijk. Vanaf dat moment bleef die verjaardag een dag met dubbele gevoelens voor de ouders en andere kinderen.
Ook de schoolse carrière was niet zonder problemen, enerzijds door André zijn mogelijkheden, maar ook door het toenmalige weinig aangepaste onderwijs. Toch werd er volop geprobeerd door de ouders om André alle kansen te geven binnen hun mogelijkheden. Hij was heel goed in het kijken hoe anderen iets deden om het zo zelf ook te kunnen doen. Die vaardigheid heeft hij in zijn leven zeer veel gebruikt. Daarom past de zin op het getuigschrift van zijn cursus bij DSW zo goed bij hem: Uit kleinigheden blijkt het Meesterschap, maar Meesterschap is geen kleinigheid!
Het overlijden in 1953 van moeder was voor het gezin ook een groot verlies. De oudste zussen namen de huishoudelijke taken van moeder op, tot ze trouwden. Later toen Sjef trouwde, kreeg Anna ineens een heel gezin erbij, immers er waren nog 3 broers thuis en ook grootvader was nog echt de pater familias. De vader van André heeft geprobeerd te regelen dat er voor André gezorgd zou blijven worden als hijzelf dat niet meer zou kunnen, daar heeft hij vast over gepiekerd. Door aan André ook een deel van de boerderij na te laten, waar hij samen met de andere broers voor ging werken, was er een beetje zekerheid voor de toekomst. Voor André was het altijd belangrijk om er echt bij te horen en voor vol aangezien te worden, ook al zag hij de wereld anders dan anderen. Het werk op de boerderij werd onder de 3 broers Sjef, André en Antoon verdeeld. Bij de taken van André hoorde vaak ook het werk met de tractor, die inmiddels de paarden had vervangen. Na enkele jaren samen ging Antoon samen met zijn Gerda een eigen boerderij runnen en gingen Sjef en André verder op Boshoven. Ook het helpen in huis met ons als opgroeiende kinderen was zijn deel, op zijn manier droeg hij ook bij tot onze opvoeding.
Ontspanning vond André vaak met het biljarten met vrienden in het buurtcafé bij Frits en Dien. We kennen hem ook als de oom die vaak met speciale cadeaus af kwam als er iets te vieren was. Regelmatig kon hij ook mee op uitstap met familieleden. André ging zelfs enkele malen op familiebezoek in Canada waar hij dan de "special uncle" was. Dat was een hele onderneming, maar hij deed het toch maar! Hij koesterde heel wat souveniers van die reizen.
Later toen op de boerderij de opvolging van Sjef in beeld ging komen kwam het werk bij DSW (Dienst Sociale Werkvoorziening) op André zijn weg. Voor het eerst ging hij echt buitenshuis de kost verdienen en dat voelde geweldig! Het werk zelf leek ook een beetje op dat op de boerderij, het onderhoud van de plantsoenen in Riel en daarbij rijden met "de Honda". Zo fietste hij jarenlang naar het werk. Om dat werk nog beter te kunnen doen liet men hem een cursus volgen en op, zijn diploma staat "Uit kleinigheden blijkt het Meesterschap, maar Meesterschap is geen kleinigheid! " Dat gaat natuurlijk over meer dan alleen maar handvaardigheid. Hij vertelde regelmatig over allerlei belevenissen op het werk en zo bleven we ook wat op de hoogte over wat er zich in Riel afspeelde. Tot zijn pensioen werkte hij ruim 17 jaren bij DSW.
Een belangrijk moment was ook de verhuizing naar de Polanenstraat 7, samen met Sjef en Anna. Die hadden immers ooit toegezegd zo lang mogelijk voor André te zullen zorgen en dat hebben ze ook trouw gedaan. Net zoals op Boshoven had hij ook daar zijn eigen plekje, op de zolder werd voor hem zelfs een soort van hobbykamer ingericht. Daar kon hij naar hartelust puzzelen of TV kijken, maar André was liever onder de mensen. Daarom deed hij ook flink mee met de aktiviteiten van de Bond van Ouderen: biljarten, koersbal en fietsen.
Na zijn pensioen ging hij nog vaak helpen op de ouderlijke boerderij, die intussen was omgevormd naar een minicamping. Daar was ook een flink plantsoen te onderhouden en André hielp daar graag aan mee. Zo hield hij ook nog een band met het huis waar hij was geboren en zeer lang ook woonde. Enkele jaren voor André naar het woonzorgcentrum ging deed hij nog aan dagbesteding op de zorgboerderij Chaamdijk. Enkele malen per week ging hij met de taxi naar Chaam daar voor. Een keer liep het fout bij het uitstappen en viel hij op de stoep voor het huis in de Polanenstraat. André brak zijn heup en stond voor een extra lange revalidatie, waar hij zich toch nog doorspartelde. Vooral dankzij zijn doorzettingsvermogen om weer opnieuw op de been te komen. Het werd een lange tijd in "De Hazelaar". André leek deze tegenslag wat gelaten te aanvaarden, maar hij had eigenlijk geen keuze. Vanaf toen moest de "rolata" altijd mee, ook werd die niet consequent gebruikt en was dat hulpmiddel bijna een symbool voor de toenemende lichamelijke gebreken.
Op 13 januari 2018 kwam er een grote stap in André zijn leven: voor het eerst ging hij "alleen" wonen in woonzorgcentrum "De Hoogt". Wat een verandering was dat! En ook was zijn zorg zo nog beter gegarandeerd. Behalve de laatste maanden, toen het lichamelijk niet meer zo goed ging heeft hij het daar 4 jaar heel goed gehad. Bij onze bezoekjes had hij steeds wel wat te vertellen over wat hij meemaakte.
Concluderend denk ik dat we kunnen zeggen dat André een bijzonder leven heeft gehad, ook dankzij de velen die daarbij een steentje bij droegen. Een woordje van dank is dus wel op zijn plaats voor André zijn meesterschap om dit leven te leven en ook aan ieder die een stukje mee gegaan is op zijn weg. Als afsluiting van dit levensverhaal een welgemeende "nou houdoe, hè!" Zo zou André het zelf ook zeggen.
- Gegevens
- By Interstruif zelf
- Categorie: Levensverhalen
- Hits: 570
Dit levensverhaal gaat over Jan Boeren (1931-2007). Hij was een oom van Interstruif. Jan Boeren was de oudste zoon in het boerengezin van Vic Boeren en Maria Bax dat verder nog 2 jongens en 4 meisjes telde. Hij werd geboren op 7 januari 1931 aan de Maaijkantsestraat in Ulicoten, gemeente Baarle-Nassau. Na de lagere school volgde Jan een jaar MULO (meer uitgebreid lager onderwijs) bij de broeders van Huijbergen en kwam hij in 1946 in het missiehuis St. Theresia in Boxtel terecht, toen klein-eminarie van de Assumptionisten, met de bedoeling priester-Assumptionist te worden. Het Grieks en Latijn bleek te zwaar en hem werd geadviseerd om geen pater maar broeder te worden. in september 1952 begon Jan Boeren in Halstern aan het noviciaat en een jaar later volgden de eerste geloften. Overigens waren de Assumptionisten niet heel lang in Halsteren bij Bergen op Zoom gevestigd, in 1955 werd de villa geruild voor een onderkomen in Steenbergen. Jan verhuisde waarschijnlijk toen naar Boxtel terug.
Tijdens "het rijke Roomse leven" was kasteel Stapelen in Boxtel de hoofdvestiging van de Nederlandse provincie van de Assumptionisten. Het werd ook voor langere tijd het verblijf van Jan Boeren. In 1957, op 22 september legde hij de eeuwige geloften af. Hij was toen al 2 jaar in Boxtel en leerde het timemrmansvak van broeder Jozef Schoonen. Toen deze naar Kongo ging, kwam Jan er alleen voor te staan. Later, in 1963, werd jan naar Bergeiijk gezonden om daar in de werkplaats de leiding te voeren.
In april 1967 is Jan Boeren naar de missie in toenmalig Belgisch Congo getrokken. De reis verliep langs Oeganda, waarlangs het missiegebied gemakkelijker te bereiken was. Net voor dat Jan naar zijn missie vertrok werd er in Ulicoten nog een "fancy-fair" gehouden om geld in te zamelen, een soort volkskermis. Hij werkte op verschillende plaatsen, maar de langste tijd werkte hij in Oost-Congo (dat ook een tijd Zaïre heette) in Butembo. Daar nam Jan de werkplaats over die was opgericht door Broeder Piet Fennis. De voornaamste activitei in Congo was het bouwen van kerken, pastoriën, woningen, maar ook het maken van meubels en beelden voor de gebouwen die werden gemaakt. Men verkocht ook wel meubels om zo wat zelf-financierend te zijn. Men omschreef het als wonderlijk hoe een eenvoudige timmerman zich ontwikkelde tot een bouwmeester die zelf zijn bouwwerken ontwierp en uitvoorde met deels zelf vervaardigd bouwmaterialen. Het bouwen van kerken en die voorzien van een inboedel aan beelden en kruisen, naast de banken en stoelen was zijn wijze van pastooraal werk. Er was ook aandacht voor de veiligheid en het welzijn van de inlandse arbeiders en op een bepaald moment bouwde hij zelf veiligheidsvoorzieningen op de oude onbeveiligde machines van de timmerwerkplaats. Intussen was Jan zijn zus, onze tante Julia Boeren ook in het klooster gegaan en eveneens in Kongo terecht gekomen. Ze zat in Binga op zo'n 1500 km van Jan vandaan. Ze konden in die jaren wel ieder 2 maal bij elkaar op bezoek gaan, wat in dat land een hele reis was.
Jan was geen gemakkelijke persoon om mee samen te werken en om die reden werd hij na 15 jaar uit Congo weg gestuurd in 1982. Dat was voor hem een zeer zware beslissing. Na een verblijf van enkele jaren in Rome en Nederland werd voor hem een nieuwe missie gevonden in Tulear, Madagscar. Vanaf 1984 Waar hij tot 2000 zeer actief was met ongeveer dezelfde activiteiten als in Congo. Ook daar was hij geen gemakkelijke persoon in de relaties met zijn omgeving. Het was gewoon heel moeilijk om te weten wat er echt in hem omging. Jan Boern was eigenlijk een sociale , warme mens, maar het was niet altijd gemakkelijk dat in hem naar boven te krijgen of in te zien. Zijn inerlijk kwam vaak naar boven in de warme voorstelling die hij maakte in zijn beelden, vooral van die van de moeder-met-kind. Ook de momentn van warme belangstellng voor de medebroeders of anderen uit zijn omgeving, gunden een beetje inkijk in het innerlijk leven.Jan slaagde er in ook daar een werkplaats/bouwbedrijf aan de praat te houden. Hoewel de klassieke talen (Latijn, Grieks) een struikelblok bleken in het seminarie, slaagde broeder Victor er toch in om zeer behoorlijk Frans te leren en ook voldoende Swahili (voor Oost-Congo) en Malagasisch om zijn arbeiders en andere helpers te kunnen sturen.
In 2000-2001 werd er bij hem kanker vastgesteld die lastig te behandelen bleek. Intussen was hij definitief terug gekeerd naar de lage landen. Hij vestigde zich even in Weelde, het dorp van zijn moeder maar vestigde zich na een jaar in een "aanleunwoning" op Molenhof bij woonzorgcentrum Molenweide, niet ver van Kasteel Stapelen. Ook daar bleef hij kunstzinnig bezig, met het vervaardigen van houten beelden en ook beelden in klei. In december 2006 moest Jan Boeren noodgedwongen verhuizen naar de verpleegafdeling. In de nacht van 3 mei 2007 sloot hij voorgoed zijn ogen en kwam hij thuis bij zijn schepper.
Na zijn dood werd op 14 juli 2007 in zijn geboortedorp Ulicoten een van zijn laatste beelden onthuld in het bijzijn van de familie. Het is hetzelfde beeld als we zien bovenaan, maar nu verduurzaamd. Het stelt een "harende boer" voor die met een speciaal hamertje en en "haar-pin" een zeis aan het scherpen is tijdens het korenmaaien door. Jan Boeren noemde het beeld "De Korenmaaier. Er bestaat ook een foto door Jan Boeren genomen, van zijn vader Vic, die dezelfde handeling aan het uitvoeren is, maar dan wel op een stoel gezeten thuis. Intussen zijn van de groep op de foto er ook al weer een aantal overleden. In 2021 wordt door d gemeente Baarle-Nassau besloten het beeld in brons te laten restaureren, nadat in de jaren er voor enkele noodherstellingen te weinig resultaat hadden. De dorpsraad van Ulicoten staat nu in voor het onderhoud van dit beeld, dat destijds aan de gemeenschap werd geschonken als dank voor de steun die Jan Boeren kreeg uit zijn geboortedorp.
- Gegevens
- By Interstruif zelf
- Categorie: Levensverhalen
- Hits: 4139
Zoals alle jonge mannen was ook Vic Boeren dienstplichtig bij de Militie en later bij de Landweer. De eerste- selectie gebeurde door loting onder de mogelijke kandidaten uit de 20-jarigen van de gemeente (Baarle Nassau) waar het dorp Ulicoten bij hoort. Gezien een aantal van de broers van Vic niet in Nederland waren geboren en als Belg werden beschouwd kwamen niet zij, maar wel de jonste van het gezin in aanmerking voor de dienstplicht in Nederland. Mogelijk deden ze wel dienst in België, maar mij zijn geen militaire verhalen bekend over hen. De foto die we vonden van de "militair" Vic Boeren is genomen tijdens de mobilisatie in Harderwijk, waarover verder meer details.
We vonden een inschrijving terug in het stamboek van het 6e regiment infanterie in 1907. Hij werd ingedeeld bij het regiment op 12 maart 1907 als loteling uit de gemeente Baarle-Nassau (lotnummer 20) en kreeg stamnummer 52. Op 30 november 1907 ging hij met "groot verlof". Bij hetzelfde regiment deed hij van 4 september 1911 tot 29 september herhalingsoefening, waarna weer "groot verlof" volgde. Het 6e regiment was gelegerd in de toenmalige Chasee-kazerne in Breda in 1907. Daar is nu een theater en een stadskantoor.
Een flink deel van zijn mobilisatietijd (1914-1915) bracht soldaat Vic Boeren in het 17e regiment Infanterie door in Harderwijk, waarschijnlijk betrokken bij de bewaking van het interneringskamp van de Belgische militairen. Het 17e regiment infanterie van soldaat Vic Boeren kwam daar waarschijnlijk pas in november-december 1914 aan. Hij vervaardigde daar een kistje gemaakt van hout van sigarenkistjes. Ook tijdens de militaire dienst werd er geknusteld met de middelen die er waren.
Kamp Harderwijk
In Harderwijk werd eerst in december 1914 begonnen met de bouw van een barakkenkamp op de plaats van het (voorlopige) tentenkamp. Op een terrein van 32 ha. werden 50 barakken gebouwd waarin eveneens 12.000 tot 15.000 geïnterneerden konden worden ondergebracht. De kampen te Zeist en Harderwijk werden opgezet als kleine steden compleet met scholen, winkels, badinrichtingen, kantines, kerken, postkantoren etc. De kampen werden later soms omgebouwd naar kazernes, ook na de volgende oorlog.
Op 11 november 1918 werd de oorlog beëindigd. Het duurde echter tot het tekenen van de wapenstilstandsovereenkomst voordat de Nederlandse regering de onderhandelingen over de repatriëring begon; pas vanaf december 1918 konden de geïnterneerden terugkeren naar hun vaderland.
met dank aan: www.uitdeoudekoektrommel.com
Hoe werkte het leger en de dienstplicht begin jaren 1900...
De aanneming van de Militiewet van 1901 en ingevoerd op 1 januari 1902 betekende een verhoging van het jaarlijkse militie-contingent. De dienstplichttijd werd vastgesteld op acht jaar; bij de gewijzigde Militiewet van 1912 teruggebracht tot zes jaar.
Tevens werd bepaald, dat de ingelijfden bij de Landmilitie, die de diensttijd hadden volbracht, op de dag van dienstbeëindiging over zouden gaan naar de Landweer. Dit met uitzondering van de miliciens van het KorpsTorpedisten en van de bereden wapens (met paarden), zoals cavalerie, artillerie en Marechausee. Deze vrijstelling werd gegeven op grond van de gedachte, dat deze troepen geen aanvullingsreserve nodig hadden en er ‘op reden van billijkheid’ daartegenover een eerste oefeningstijd van achtenhalve maand bij de onbereden troepen en achttien maanden bij de bereden troepen stond. Waarschijnlijk waren er ook niet genoeg militaire paarden om mobilisabele bereden eenheden uit te rusten. Bij allerhande eenheden waren er ook nog trekpaarden en ook honden om wagens en andere uitrusitng te slepen.
In Nederland werd bij K.B. op 24 juni 1901 de Landweerwet aangenomen. Met de invoering van deze Landweerwet op 1 april 1903 was het opheffingsproces van de schutterij feitelijk ingetreden. Dit proces strekte zich over vijf jaar uit, waardoor de ‘laatste schutters’ op 1 augustus 1908 van verdere dienst werd ontheven.
De Landweer, een reserveleger van vrijwilligers en dienstplichtigen, kwam als rijksinstelling onder het gezag van de Minister van Oorlog te staan. De taak van de Landweer lag in het dienen als bezettings- en bewakingstroepen in de linies en stellingen en bij de bewaking van de kusten en grenzen. Indien nodig kon de Landweer in korte tijd een groot aantal militairen mobiliseren. In oorlogstijd dienden de Landweerafdelingen tot versterking van het leger en konden zij ingedeeld bij of verenigd met de legerkorpsen optreden of zo nodig tot afzonderlijke korpsen gevormd worden.
De Landweer vervangt de Schutterijen, die te weinig militaire waarde hebben als militaire reserve. Na afloop van acht jaar militieplicht worden dienstplichtigen nog eens zeven jaar ingedeeld bij de Landweer. Op papier is nog steeds sprake van een onderscheid tussen Militie en Landweer, maar in de praktijk is met de opheffing van de burgerlijke schutterij de opleiding buiten het leger en daarmee de tweedeling komen te vervallen. De nieuwe reserve bestaat nu uit militairen die in de kazerne hun opleiding hebben ontvangen. De Militie vormt de basis voor het mobiele Veldleger. De Landweer is regionaal georganiseerd in districten en bedoeld voor grensbewaking en voor dienst in de linies en stellingen. Bij oprichting wordt het korps landweerofficieren samengesteld uit gewezen beroepsofficieren en officieren afkomstig uit de zojuist opgeheven Schutterijen. Daarnaast wordt een aantal gepensioneerde onderofficieren bevorderd tot tweede luitenant. Later schuiven de nieuwe militieofficieren na acht jaar bij de militie te hebben gediend automatisch door naar de Landweer.
Naast de militie en landweer was er ook nog de landstorm. Daarbij hoorden alle weerbare mannen die niet tot beide voorgaande behoren. De maximum leeftijd daarvoor werd op 40 jaar gebracht. Dat was in die tijd al redelijk middelbaar, gezien de gemidelde levensverwachting van rond 65 jaar.
De Eerste Wereldoorlog en zijn voorspel
Kort voor de Eerste Wereldoorlog, op l maart 1912, was in Nederland een nieuwe miiltiewet van kracht geworden, waarbij het jaarlijse contingent militieplichtigen van 17.500 (in 1901) man nu op 23.000 man werd gebracht. De duur van de eerste oefening varieerde, al naar gelang de wapens en de rang, van 8 tot 24 maanden. De totale diensttijd van de militie werd verkort van 8 tot 6 jaar, en bij wijziging van de Landweerwet op 28 april 1913 werd de diensttijd bij de landweer van 7 op 5 jaar gebracht. De oudere lichtingen gingen, krachtens de Landstormwet van 1913, over naar een landstorm waartoe ook het ongeoefende gedeelte van de lichting behoorde. Allen die niet tot marine, leger of landweer behoorden bleven tot en met het 40e levensjaar landstormplichtig. De mobilisatie 1914-1918 bracht enkele honderdduizenden mannen uit het Nederlandse burgerlijke leven een aantal jaren samen onder militair kader, dat weliswaar had geleerd onvoorwaardelijk gehoorzaamheid te eisen doch zeer goed begreep dat men de onder de wapenen geroepen burger niet kan behandelen als een beroepssoldaat. Het is vermeldenswaard dat eigenlijk, door hun aantal, de onder de wapenen geroepen burgers de discipline in het leger bepaalden. Generaal Snijders schrijft daarover achteraf:
Maar. . . ook de tucht bij de troepen was ,,Hollandsch", een soort ondergeschiktheid en gehoorzaamheid „bij onderling goedvinden", meer voortspruitende uit vrees voor straf of voor onthouding van verlof, dan uit innerlijk tuchtgevoel en plichtbesef, maar die toch bij den kalmen en gemoedelijken aard van de meerderheid der dienstplichtigen, onder de leiding van tactvolle meerderen tot een vrij bevredigende toestand leidde.
Tijdens de 1e wereldoorlog was Nederland neutraal en slechts deels betrokken bij de oorlog die zich in onze buurt vooral in het zuiden van België en in Frankrijk zich afspeelde. Nederland kreeg veel Belgische vluchtelingen over de vloer bij het uitbreken van de oorlog en ook een deel van de aan de noordgrens ingesloten Belgische troepen kwamen er terecht (ongeveer 33.000 man, een heel leger). Zij werden opgevangen in interneringskampen ver van de grens met het bezette België en Duitsland, om minder risico te geven voor de neutraliteit van Nederland. Er waren ook opvangkampen voor burgervluchtelingen. Heel wat familieleden van de geïnterneerden trokken naar de omgeving van de kampen en huurden daar tegen hoge prijzen logies. Later ontstonden er "vrouwendorpen" in de buurt van de grote interneringkampen in Harderwijk en Amersfoort, die eigenlijk ook kampen waren.
Vervolg loopbaan soldaat Boeren
Op 1 april 1913 Werd de jonge dienstplichtige soldaat Vic Boeren overgeplaatst naar het 17e regiment infanterie, dat werd afgesplitst van het 6e regiment. Zowat alle regimenten infanterie kregen een afsplitsing die een volgnummer kreeg dat 11 cijfers hoger was. Hij was toen net in zijn 6e jaar van de dienstplicht in de militie. In 1913 moest hij van 5 tot 30 augustus een volgende keer aan herhalingsoefeningen deelnemen en kreeg opnieuw groot verlof daarna. Aanvankelijk was het 17e regiment ook gelegerd in Breda, na de mobilisatie van 1914 werd het verplaatst.
op 1 augustus 1914 werd Vic gemobiliseerd bij het 17e regiment infanterie. De standplaats is niet helemaal duidelijk. Een keer bleek zelfs na een kort verlof, zijn compagnie vertrokken in Breda. Ze waren volgens wat ik vernam toen naar Delft verplaatst. Soldaat Boeren was niet op de hoogte en reisde ze achterna. Zeker is dat de eenheid in 1915 naar Harderwijk werd overgeplaatst. Vanaf 1 januari 1916 Ging de soldaat over naar het 41e bataljon landweer infanterie. Dit was eigenlijk een reserve-eenheid, maar gezien de mobilisatie was deze toch paraat op dat moment. In juli 1916 was de 4e compagnie van dat bataljon gelegerd ("in garnizoen") te Kruiningen, Zeeland (op Zuid-Beveland). Het 17e regiment infanterie was in juli 1916 zeker nog in Harderwijk gelegerd, gezien het uittrreksel uit de registratie, dat bij de stukken van de krijgsraad werd gevoegd.
Helemaal vlekkeloos was zijn militaire loopbaan niet want in op 16 juli 1916 werd hij met een "valschen verlofpas" betrapt en moest voor de krijgsraad komen. De stukken van die krijgsraad geven duidelijkheid over het vergrijp. Soldaat Boeren werd beschuldigd van "zich bedienen van een valschen verlofpas". Op het station van Tilburg bleek bij de contole van de verlofpas (waarschijnlijk ook nodig om te kunnen reizen met de trein op kosten van het leger) de eind datum zou veranderd zijn met één dag van 15 juli 1916 naat 16 juli. De reden daarvoor is onduidelijk gebleven tot nu toe. De staf was 2 dagen opsluiting in de gevangenis in 's Hertogenbosch, waar hij op 20 november1916 weer mocht beschikken. Een meer volledige transcriptie van het proces voor de krijgsraad staat verderop.
Op 29 september 1916 werd hem gewoon verlof verleend, volgens het register, er moest nog wel een straf worden uitgezeten, die in een krijgsraad op 7 oktober 1916 werd uitgesproken. Demobilisatie en "groot verlof" was pas op 1 okober 1919, einde dienstplicht bij de landweer was 31 juli 1920.
Als militaren de regels overtreden kunnen ze tuchtrechtelijk (volgens de "krijgstucht") of ook strafrechtelijk (volgens aangepast militair strafrecht en ook burgerlijk strafrecht) bestraft worden. Het tuchtrecht wordt toegepast door de eigen leidende officieren, het strafrecht door een (militaire)rechtbank of wel de krijgsraad (die in Nederland in 1991 overging in een militare kamer van de burgerlijke rechtbank). In 1916 bestond de krijgsraad uit een burgerlijke president (beroepsrechter), met een aantal (gepensioneerde) officieren, ook de aanklager (auditeur-militair) was een officier en het schrijfwerk werd door een militare "griffier" gedaan, en lagere officier. Waarschijnlijk hadden een aantal van hen ook een juridische opleiding.
Krijgsraad van 7 October 1916.
Ten lastelegging:
“Op 16 juli 1916 aan het spoorwegstation van Tilburg zich opzettelijk bediend van een valschen verlofpas, door aan de controle der militaire verlofpassen ter controleering te tonen een verlofpas van de volgenden inhoud:
N° 18596 A.D. Verlofpas De ondergeteekende, commandant van 4-41 L.W.I. verleent bij deze aan den soldaat Boeren in garnizoen te Kruiningen, 6 dagen verlof naar Baarle-Nassau, ingaande op 9 juli 1916, zijnde alzoo gehouden om op het avondappèl van den 16 juli 1916 bij zijne Compagnie present te zijn, behoudens de verplichting om onverwijld naar zijn garnizoensplaats terug te keeren, wanneer hij kennisgeving ontvangt dat het verlof is ingetrokken. Kruiningen, den 6den juli 1916, de commandant voornoemd w.g. J.R. de Visser; (1e Luitenant)
wetende dat de in dien pas oorspronkelijk voorkomenden datum 15 juli valschelijk was verandert in 16 juli, althans in Baarle-Nassau, althans in Nederland, op althans omstreeks 16 juli zijn verlofpas, luidende zooals ze hem was afgegeven
N° 18596 A.D. Verlofpas De ondergeteekende, commandant van 4-41 L.W.I. verleent bij deze aan den soldaat Boeren in garnizoen te Kruiningen, 6 dagen verlof naar Baarle-Nassau, ingaande op 9 juli 1916, zijnde alzoo gehouden om op het avondappèl van den 15 juli 1916 wederom bij zijne Compagnie present te zijn, behoudens de verplichting om onverwijld naar zijn garnizoensplaats terug te keeren, wanneer hij kennisgeving ontvangt dat het verlof is ingetrokken. Kruiningen, den 6den juli 1916, de commandant voornoemd w.g. J.R. de Visser;
heeft verlengd door den daarin voorkomenden datum 15 juli 1916 te veranderen in 16 juli 1916.
Overwegende, dat de beklaagde heeft opgegeven, dat hij aan het spoorwegstation te Tilburg, zich opzettelijk heeft bedient van de verlofpas, ter processe aanwezigen hem (beklaagde) vertoond en voorgehouden; dat die hem (beklaagde), waarin hij de datum “15 juli” door overschrijving heeft veranderd in “16 juli”; door die pas aan de controle der militaire verlofpassen ter controleering te vertonen; dat de toen ter controleering aangeboden verlofpas dezelfde is, als die ter processe aan hem is vertoond;
resumerende, dat de navolgende personen als getuigen onder eede gehoord, hebben verklaard:
1° Nathan Cohen, oud 21 jaar, Milicien sergeant bij 2-I-5R6, dat hij op 16 juli 1916 aan het spoorwegstation te Tilburg was belast met de controle van verlofpassen; dat beklaagde hem op dien dag de verlofpas aanbood ten name van soldaat Boeren gemerkt N°18596 A.D.; dat hij in de hem vertoonde dezelfde verlofpas dezelfde herkent, als die hem op 16 juli 1916 ter controleering was aangeboden; dat hij direct bemerkte, dat die verlofpas was vervalscht, daar de datum van terugkomst “15 juli” door overschrijving was veranderd in “16 juli”
2° August Stoop, oud 23 jaar, landstormplichtig soldaat, wonende te Rotterdam, dat hij de vertoonde verlofpas, gemerkt N°18596 A.D. persoonlijk heeft opgemaakt voor beklaagde en volgens hem verestrekte opgave als datum in die pas moest invullen: van den 9 tot en met den 15 juli 1916; dat hij achter de woorden “avondappèl van den” in die verlofpas heeft ingevuld “15 juli 1916”,
Overwegende, dat de ter processe aanwezige verlofpas inhoud:
N° 18596 A.D. Verlofpas De ondergeteekende, commandant van 4-41 L.W.I. verleent bij deze aan den soldaat Boeren in garnizoen te Kruiningen, 6 dagen verlof naar Baarle-Nassau, ingaande op 9 juli 1916, zijnde alzoo gehouden om op het avondappèl van den 16 juli 1916 bij zijne Compagnie present te zijn, behoudens de verplichting om onverwijld naar zijn garnizoensplaats terug te keeren, wanneer hij kennisgeving ontvangt dat het verlof is ingetrokken. Kruiningen, den 6den juli 1916, de commandant voornoemd w.g. J.K. de Visser;
Overwegende, dat door de in onderling verband en samenhang beschouwde aanwijzingen, voortvloeiende uit den inhoud der eigen erkentenissen van beklaagde, de beëedigde verklaringen der getuigen,
wettig en overtuigend is bewezen, zoomede beklaagdes schuld daaraan, dat hij op 16 juli 1916 aan het spoorwegstation te Tilburg zich opzettelijk heeft bediend van een valsche verlofpas door aan de controle der militaire verlofpassen aldaar ter controleering te vertonen een verlofpas van den volgende inhoud:
N° 18596 A.D. Verlofpas De ondergeteekende, commandant van 4-41 L.W.I. verleent bij deze aan den soldaat Boeren in garnizoen te Kruiningen, 6 dagen verlof naar Baarle-Nassau, ingaande op 9 juli 1916, zijnde alzoo gehouden om op het avondappèl van den 16 juli 1916 bij zijne Compagnie present te zijn, behoudens de verplichting om onverwijld naar zijn garnizoensplaats terug te keeren, wanneer hij kennisgeving ontvangt dat het verlof is ingetrokken. Kruiningen, den 6den juli 1916, de commandant voornoemd w.g. J.K. de Visser;
wetende, dat de in die pas oorspronkelijke datum 15 juli valschelijk was veranderd in 16 juli,
Gezien de artikelen: 74 Militiewet; 21 Landweerwet; 104 Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande; Wetboek van Strafrecht; 9 der wet van 15 april 1896 (§ n° 64); 10,19 der wet van 14 november 179 (§ n° 191);
en art, 197 van het Wetboek op de rechtspleging bij de Landmacht;
Rechtdoende in Naam der Koningin!
Verklaart wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierboven als zodanig is aangenomen zoomede beklaagdes schuld daaraan,
Qualificeert het als: Het als mindere militair zich van een valschen verlofpas bedienen zijn verlofpas verlengen,
veroordeelt den beklaagde tot een militaire detentie van twee dagen
Aldus gevonnist door den Krijgsraad in het derde Militaire Arrondissement, standplaats ‘s Hertogenbosch, den 7 October 1916
Tegenwoordig de Heeren
Mr R. de Menthon Bake Pres. Plv.
Gep, Kol H.B. Moll
Gep, Luit,Kol F.H. Lambert
Gep. Kapt L.C. Grotendorst
Gep. Kapt F.H. Tissot van Patot
1e Luit. Th.G. Donner, secretaris
Het afschrift van het strafregister van de 4e compagnie 41e bataljon LWInf toont geen voorgaande tuchtrechtelijke feiten, dus eigenlijk was Vic Boeren een brave soldaat geweest!
Op 18 november 1916 melde soldaat Boeren zich voor zijn 2 dagen gevangenis en werd ingeschreven in het register. Een afbeelding uit het gevangenisregister saat hierbij. Deze registratie was de aanleiding voor de speurtocht naar sporen van het militaire verleden van Vic Boeren, mijn grootvader. Op 20 november mocht hij administratief de gevangenis verlaten. Er is een gerucht dat hij de straf niet echt heeft uitgezeten..
- Gegevens
- By Interstruif zelf
- Categorie: Levensverhalen
- Hits: 1593
Dit verhal gaat over een oom die zeer kort na wereldoorlog 2 verongelukt is. Hij was de laatste in onze tak met de voornaam naam Adrianusn na een lange reeks van 7 over 14 generaties, die we konden volgen tot in 1595. In het dagelijks leven had hij de roepnaam Jos, die dus niet altijd van Joseph hoeft alfgeleid te worden. De naam werd nog wel verder aan neven en nichten met een andere achternaam doorgegeven. De voornaam leeft nog wel verder in de Canadese tak van de familie, in combinatie met de achternaam Roelands, bij de afstammelingen van Gus Roelands, een jongere broer. Er is dus eigenlijk wel een onderbreking van de doorgaande lijn.. Hij werd geboren op 29 februari 1924 in het ouderlijk huis op boshoven. Hij was de oudste zoon van Theo en Jana Roelands-Meeusen. Zoals de traditie het voorschreef kreeg hij als 1e zoon de voornaam van de grootvader aan vaderszijde. Hij heete dus Adrianus Johannes Joseph Roelands. Over zijn jonge leven zijn niet veel zaken doorgegeven, hij verongelukte voor het goed en wel ging beginnen.
Over de dag van het ongeval zijn wel wat details bekend geworden. Zo was hij onderweg naar Alphen-Oosterwijk met paard en kar toen hij op een mijn reed. Jos Roelands was onder weg naar Harrie (Hendrikus Johannes) Severijns in de oude Tilburgsebaan op verzoek van de buurman Piet (Carolus Petrus) Verschueren om huisraad en kleren te gaan verwisselen. Piet had tijdens de oorlog met zijn schoonfamilie Severijns en deel van de kleren en huisraad uitgewisseld om bij een totaal verlies door brand of zo op één van de adressen, toch nog de helft over te houden. Harrie verhuisde later naar Prinsenbeek. Het ongeval met Jos gebeurde voor 10 uur in de morgen. Het kaartje hierbij dateert van rond de oorlog. De Oude-Tilburgsebaan zou nog niet zijn vrijgegeven, want men wist dat er mogelijk nog mijnen lagen. Die waren gelegd door de Duitse troepen om de opmars van de bevrijders te vertragen. Er gaan stemmen op dat Jos daarvoor gewaarschuwd was. Jos had dus via het Looneind moeten gaan. De Wachtmeester der Marechaussee (Gerrit Hendrik Dolman) die de vaststellingen deed was waarschijnlijk gevestigd in de kazerne aan de Baarleseweg in Alphen. De Koninklijke Marchausee, eens een legeronderdeel, voor de bezetting van Nederland, was door de Duitse bezetter bij de politie gevoegd, en men bleef tijdens en na de bevrijding de politietaak verder vervullen. We vondden gegevens van een G.H. Dolman die begin jaren 1970 adjudant was bij de rijkspolitie in Amsterdam en chef van de recherche, dit kan dezelfde persoon zijn als de marechausee, die in 1944 in Alphen gestationeerd was. De verwondingen van Jos Roelands waren zeer ernstig en vermoedelijk is groot bloedverlies de voornaamste doodsoorzaak, gezien er bij de verwondingen sprake is van verwondingen aan de linkerarm, linkerbeen en een ernstige wonde aan de linkerzijde (op de romp). In het rapport is geen melding van andere verwondingen die tot de dood zouden hebben geleid. Voor de eerste hulp werd een beroep gedaan op Aloisius Johannes Baeten (Jan) geboren in 1894, die werkte in de schoenfabriek Baeten. Die fabriek stond waar nu het gemeentekantoor in Alphen is aan het Willibrordplein. Jan Baeten woonde A167 Kerkstraat (nu Raadhuisstraat) ongeveer tegenover de huidige van Leuvenlaan in het dorp Alphen. Het is niet bekend of hij op het werk werd opgeroepen en misschen nam de Marechaussee Dolman hem wel ineens mee op weg naar het ongeval, hij kwam immers waarschijnlijk langs de fabriek en het woonhuis van Baeten. We vonden een foto van hem op het bidprentje bij zijn overlijden in 1961. Jos Roelands werd van de plaats van het ongeval naar het huis van Jan Sas gebracht aan het begin van de Oude Tilburgsebaan aan de kruising met de Goedentijd en Schellesraat. Na de eerste hulp werd Jos Roelands in de auto door Wachtmeester Dolman naar Tilbug gebracht, waar in het Sint Elisabeth-ziekenhuis de dood werd vastgesteld Door dokter Grood, zeer waarschijnlijk dr. M.P.A.M. de Grood (1914-1995), op dat moment chirurg in opleiding en chef de clinique heelkunde tijdens de oorlog. Later werd deze een bekende neurochirurg. Zijn foto hierbij is natuurlijk van veel latere leeftijd; van bij zijn in memoriam bericht.
We kregen van Karel Geerts, een voormalige buurtgenoot het officiele raport over het ongeval in handen. Het werd opgesteld op de dag zelf, maar werd pas geregistreerd bij de gemeente op 21 november. Men was in de eerste weken van november 1944 nog volop bezig om de overheidsorganisatie opnieuw in orde te brengen, de gevechten in en rond Alphen stopten pas eind oktober....
Het bidprentje werd voorzien van de eenvoudige foto die we ook bovenaan lieten zien. Aan de keerzijde kwam een tekst.
Het graf werd voorzien van het uniforme grafmonument in baksteen, dat door de toenmalige patsoor Binck bijna verplicht werd. In de dood is ieder immers gelijk. Intussen werd begin 2018 het grafmonument van het kerkhof verwijderd. Tegelijk met dat van zijn ouders.
- Gegevens
- By Interstruif zelf
- Categorie: Levensverhalen
- Hits: 1461
Naast het volgen van mijn eigen rechtstreekse familie ben ik natuurlijk ook eens naar de familie van mijn wederhelft gaan zoeken. Aangezien deze volledig in België woonde is het zoeken iets anders verlopen dan naar de families Roelands en Boeren, er leken ook geen anderen zich veel mee bezig te hebben gehouden. Ik vond niet direct uitgewerkte genealogieën terug. Als voornaamste bronnen gebruikte ik in eerste instantie de overgeleverde gegevens van familieleden en daarnaast het rijksarchief van België, waar de bevolkingsregisters en oude parochieregisters grotendeels werden ingescand bewaard. Een aantal afbeeldingen bij dit stuk zijn daarvan afkomstig.
Mijn partner Ann werd in 1961 in Gent geboren als 1e kind van Roger Johannes De Waele en Arlette Marie Jeanne Van Doorselaere. Ze werd in Gent geboren omdat de ouders afkomstig waren uit Destelbergen bij Gent. De naam van mijn schoonmoeder is terug te voeren op een dorpje in Oost-Vlaanderen: Doorslaar. Ann heeft nog een jongere zus en twee jongere broers. De familie Van Doorselaere komt ook nog eens aan de beurt om uitgezocht te worden.
Roger Johannes De Waele werd geboren op 21 Januari 1937 In Beervelde, in de buurt Haenhout (Aanhout, nabij Destelbergen). Hij kwam in het Antwerpse (Schilde) wonen vanwege zijn werk bij “den Bell” in Antwerpen, een bekend internationaal bedrijf in telecom apparatuur dat later werd overgenomen door Alcatel. Roger werd geboren als zoon van Isidoor Leopold De Waele en Martha Virginia Lammens. Roger heeft nog een oudere zus Laura.
Isidoor Leopold werd geboren op 23 februari 1903 in Destelbergen, een plaatsnaam die we nog vaak zullen tegenkomen. Hij was een zoon van Johannes De Waele en Philomena Uytendaele. Isidoor huwde met Martha Virginia Lammens, geboren in Kalken op 17 februari 1905. Martha overleed op 17 februari 1986 op 81 jarige leeftijd. Isidoor overleefde haar en overleed op 17 november 1992 op de leeftijd van 89 jaar in Zeveneken, ook in de omgeving van Gent.
De vader van Isidoor, Johannes De Waele werd eveneens geboren in Destelbergen, op 29 juli 1854. Hij was de zoon van Judocus De Waele en Francisca Rottiers. Hij was gehuwd na 1893 met Philomena Uytendaele, die geboren was in Lochristi, ook in de omgeving van Gent. Johannes zou overleden zijn omstreeks 1940. Mijn bronnen zijn wat vaag daarover en de registers zijn nog niet openbaar. Johannes was eerder getrouwd met Maria Cordula Van Laere, geboren 4 augustus 1854 en overleden in Destelbergen op 21 augustus 1893. In dat huwelijk werden 2 dochtertjes geboren die als kind al overleden. Philomena was ook al eerder gehuwd met Seraphinus Stevens die overleed op 28 februari 1899 in Oostakker. Uit dat huwelijk zijn geen kinderen bekend. Johannes De Waele had nog 3 oudere broers, die we in de registers terug vonden.
We gaan een generatie verder en komen bij de vader van Johannes: Judocus De Waele, deze werd in de Franse tijd ingeschreven als Jean De Waele, geboren op 5 september 1805 in Oostakker. Judocus overleed in Destelbergen op 6 december 1871 op 66 jarige leeftijd. Hij huwde met Francisca Rottiers, geboren rond 1813 in Oostakker, die later overleed op 16 oktober 1887. In de overlijdensakte was de leeftijd vermeld, zodat we haar geboortejaar ongeveer kunnen bepalen. Het overlijden werd aangegeven door de zoons Petrus en Isidoor De Waele. De ouders van Judocus waren Andries De Waele en Livina Judoca Vervaet.
Andries (Andreas) De Waele werd op 8 oktober 1773 geboren in Destelbergen. Hij huwde op 2 mei 1802 in Oostakker met Livina Judoca Vervaet. Zij werd geboren op 13 november 1776 in Oostakker. Van de familie vervaet is een uitgebreide stamboom online terug te vinden, hoewel ik graag zoveel mogelijk rechtstreekse bronnen gbruik zoals gemeentelijke en kerkelijke registers. Livina overleed op 13 mei 1820 in Oostakker. Er zijn van hen 2 kinderen bekend: Judocus en Pauline De Waele. Andries was de zoon van Egidius De Waele en Maria Anna Theresia Claeys. De overlijdensdatum van Andries is nog niet gevonden. Andries had nog 3 broers waarvan we de geboorte konden terugvinden
Van Egidius De Waele is bekend dat die werd geboren 23 maart 1733 en overleed op 4 december 1793 in Destelbergen om 3 uur in de namiddag op 60 jarige leeftijd. In de akte staat dat hij gehuwd was geweest (maritius erat) met Maria Anna Claeys, die dus eerder zal gestorven zijn. Egidius had een oudere broer Joannes (geboren 7 mei 1727) en een jongere zus Isabella (geboren 1734). De ouders van Aegidius waren Livinius De Waele en Adriana De Vischer.
Livinius overleed volgens de acte op 17 juni 1763 en was toen 67 jaar, hij werd dus geboren omstreeks 1696. Van Adrana De Visscher wer op haar overlijdensacte in het DTB van Destelbergen vermeld dat ze 80 jaren was bij haar overlijden op 13 juli 1777, de geboortedatum wordt expliciet vermeld: 26 september 1696. Bij andere overlijdens werd dat niet vermeld, waarschijnlijk was dit een uitzonderlijk hoge leeftijd voor die tijd. Het huwelijk tussen Livinius en Adriana vonden we terug in de registers van de parochie Onze Lieve Vrouw ter sneeuw in Destelbergen, Oost-Vlaanderen op 29 april 1723.
De afkomst van Livinus is niet gevonden in Destelbergen in de doopregisters. Er is wel een Livien (Livinus) gevonden in Zaffelaere (Lochristi) die wat de geboortedatum betreft dezelfde zou kunnen zijn. Deze was de zoon van Pieter De Waele en Judoca De Roeck en werd geboren op 5 juni in 1696. Zaffelare is in de ruime omgeving van Destelbergen.
De herkomst van de vroegere takken De Waele is nog in onderzoek.
Meer artikelen …
Pagina 1 van 3